zaterdag 23 februari 2008

VOORWOORD

De studie over Willem Coenraad Brouwer, die hierna volgt, verschijnt ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling, die van 19 januari t/m 12 maart 1980 in het Gemeentelijk Museum Het Princessehof te Leeuwarden wordt gehouden en vervolgens te zien is in het Arnhemse Gemeentemuseum (6 april t/m 18 mei) en het Stedelijk Museum Catharina Gasthuis te Gouda (24 mei t/m 22 juni).
De expositie vindt plaats in het kader van de bij de heropening van het Princessehof in 1973 gevestigde traditie, regelmatig overzichten te geven van het werk van keramische kunstenaars en bedrijven, hedendaagse zowel als historische. Aan de tentoonstelling, gewijd aan Brouwer, is er in 1977 een vooraf gegaan, waarmee een beeld van het oeuvre van C. J. Lanooy werd gegeven, zodat thans de belangrijkste twee individuele Nederlandse pottenbakkers aan de beurt zijn geweest.
Bij de samenstelling van de navolgende tekst kon gelukkigerwijze gebruik worden gemaakt van een reeds eerder aan de 'Mededelingen' gezonden studie van de heer Jaap Bos, die in het bijzonder de Art Nouveau-periode van Brouwers aardewerk behandelde. Nadat deze studie, omdat het geheel uiteraard aan een zekere omvang gebonden was, enigszins was bekort, werden de levensbeschrijving en het hoofdstuk over tuinaardewerk en bouwaardewerk eraan toegevoegd, zodat misschien geen volstrekt harmonisch, maar toch volledig overzicht werd verkregen. Bij de voorbereiding drong zich steeds weer de ervaring op, dat Brouwers werkzaamheid op het gebied van de bouw keramiek veel omvangrijker en essentiƫler geweest is dan tot dusverre vermoed werd. (Helaas zal daarvan .door de aard van het werk op de tentoonstelling weinig zichtbaar gemaakt kunnen worden). Ook werd duidelijk, dat die werkzaamheid tot des te betere resultaten leidde naarmate het werk meer 'gebonden' was; een typische beeldhouwer was Brouwer niet, ook in zijn bouwkeramiek was hij op zijn best wanneer deze, zoals het eerste het beste vaasje, functioneel was.
Ook een afweging van de betekenis van Brouwers werk tegen dat van Lanooy lag voor de hand. Beiden waren ambachtelijke kunstenaars, maar het eerste wat opvalt is dat Brouwer veel 'bedrijfsmatiger' te werk ging dan Lanooy, dat wil zeggen dat hij meer dan deze, vormen en versieringen die hij in eerste instantie gemaakt had, door medewerkers liet repeteren, zij het geheel volgens zijn aanwijzingen. Hierbij werd hij tegemoetgekomen door zijn veel sterker vormgevoel, zijn aanzienlijker zekerheid zowel in vorm als in decoratie, waar Lanooy eer geneigd was experimenterenderwijs naar de overtuigende vorm en het overtuigend glazuur te zoeken. Brouwer vond hem eigenlijk maar een knoeier. . .
Deze publicatie is dank zij de steun en de adviezen van velen tot stand gekomen. Bijzondere erkentelijkheid is verschuldigd aan J.M. Bos, reeds genoemd; aan B. Belt, die een aantal jaren speurwerk naar Brouwer-keramiek verrichtte en bereid was tot veel adviezen, suggesties en praktische hulp; aan R. Mulder- Radetzky, die met grote inzet betrokken was bij het verzamelen en inventariseren van de gegevens over het bouw-aarde._erk; en aan de heer c.W. Brouwer, zoon van de kunstenaar, die zijn zo waardevolle documentatie beschikbaar stelde. Niet minder belangrijk waren de gegevens en foto's die door gemeente-archieven, musea, het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, eigenaars van gebouwen, architectenbureaux en vele andere instanties werden verschaft. Tot slot worden voor hun adviezen of medewerking met dank genoemd: R. Neerincx, E. Braches, H. Dommisse, H. van der Horst, J.M. Joosten, P. Karstkarel, J.J. Ravelli, J. Romijn, E. van Straaten en F. Walberg.

E. Ebbinge

Geen opmerkingen: